Woordenlijst Proto-Noord-Kratuws
Jump to navigation
Jump to search
- Hoofdartikel: Proto-Noord-Kratuws
A
- aj, ww.: ergens zijn, aanwezig zijn
- amí, zn. 1/2/3: vriend(in)
- anõs, zn. 4: mededeling, aankondiging
- arb, zn. 3: boom
- ašet, ww. tr.: kopen
Ã
- ãfã, zn. 3: kind
B
- bjer, zn. 4: bier
- bó, bn. onr.: mooi
- bõ, bn. onr.: goed
- brikolj, ww. tr.: bouwen
- brikonolj, ww. intr.: knutselen
C
- có, ww. fw.: (obligatief functiewoord; 'moeten')
Č
- čane, zn. 3: hond
D
- da, ww. fw.: (neutraal functiewoord)
- daj, ww. fw.: (volatief functiewoord; 'willen')
- dajör, bw.: trouwens, overigens
- dič, ww. intr.: zeggen
- dormi, ww. intr.: slapen
- dómu, zn. 4: huis
- dõ, ww. fw.: (permissief functiewoord; 'mogen')
- džãtil, bn.: aardig
- džuvẽ, zn. 1: jongen; zn. 2: meisje
E
- edifis, zn. 1: gebouw
- edu, ww. tr.: helpen, assisteren; als prefix in samenstellingen mee-
F
- fácu, ww. tr.: maken, construeren, fabriceren
- femá, zn. 2: vrouw
- fermë, bn.: sterk, flink, behoorlijk, aanzienlijk
- filj, zn. 1: zoon
G
- grã, bn. onr.: groot
H
- hom, zn. 1: man; zn. 3: mens
Í
- í, ww. intr.: gaan (noot: verschillende vormen geconstateerd: zie ook varianten vá en vé)
K
- kampanj, zn. 4: platteland
- kawaj, zn. 3: paard
- kelk, bn.: enkele, enige, wat, een paar, sommige
- klu, zn. 1: spijker
- koče, zn. 4: wagen
- koleg, zn. 1/2/3: collega, strijdmakker
- košõ, zn. 3: varken
- kris, ww. intr.: schrijven
- krisu, ww. tr.: schrijven
- krís, zn. 4: wanorde, ongemak, crisis
- krivẽ, zn. 1/2/3: schrijver, schrijfster
- kut, ww. intr.: horen
L
- leč, zn. 4: bed
- liwer, zn. 4: boek
- lís, ww.: lezen
M
- manãš, ww. intr.: eten
- marž, ww. intr.: lopen
- maržu, ww. tr.: lopen (bv. v.e. marathon)
- matá, zn. 2: dochter
- már, zn. 4: zee
- mã, bn. onr.: slecht
- mãš, ww. tr.: (op)eten
- mer, zn. 2: moeder
- mẽt, bijwoordspartikel
- muš, zn. 2: vlieg
N
- nérlãde, bn.: Nederlands (maar dit woord bestaat niet in het PNK)
- ni, fw.: (meewerkend voorwerp)
- nok, ww. intr.: drinken
- nong, ww. tr.: (op)drinken
O
- óžu, bw.: nu
P
- par, fw.: (instrumentalis) met, met behulp van
- pekénj, bn.: klein
- per, zn. 1: vader
- pom, zn. 4: appel
- posu, ww.: houden, vasthouden, bezitten
- põ, ww. fw.: (potentieel functiewoord; 'kunnen')
R
- rejálj, bn.: echt, werkelijk, reëel
- rẽn, zn. 2: koningin
- riẽ, zn. 4: niets
- rü, zn. 1: straat
- rwa, zn. 1: koning
S
- séd, ww. intr.: zitten
Š
- šanãž, ww. intr.: (voor zichzelf) veranderen
- šãž, ww. tr.: (iets) veranderen
- šemẽ, zn. 4: weg
- ši, fw.: (bezit of andere nauwe relatie)
T
- ten, fw.: (tijd of locatie)
- tõbu, ww. intr.: vallen
- tõburu, ww. tr.: laten vallen
- tradüng, ww. tr.: vertalen
- tradüšõ, zn. 4: vertaling
- turnu, ww. tr.: omdraaien
- turnung, ww. intr.: (zich) omdraaien, draaien
U
- utilisatőr, zn. 123: gebruiker
V
- vá, ww. intr.: gaan (noot: verschillende vormen geconstateerd: zie ook varianten í en vé)
- ven, ww. intr.: komen
- vé, ww. intr.: gaan (noot: verschillende vormen geconstateerd: zie ook varianten í en vá)
- vés, ww. intr.: zien
W
- wasó, zn. 2: vogel